Eergisteren kwamen we ondanks het rotweer massaal samen aan het ereperk van Mortsel-Dorp om het bombardement op Mortsel te herdenken. 80 jaar geleden vielen er bij die Amerikaanse luchtaanval 936 doden, onder wie 225 kinderen jonger dan vijftien jaar. Het was het dodelijkste bombardement in de Benelux. Dit weekend startte de herdenkingsweek met de officiële plechtigheid. Er waren toespraken van onze burgemeester Erik Broeckx, minister-president Jan Jambon, Amerikaanse ambassadeur Michael M. Adler en minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden. Samen met de stad leidde onze vzw alles in goede banen onder de deskundige leiding van Marc Van de Looverbosch. Voorzitter Pieter Serrien hield de afsluitende toespraak en . De plechtigheid kan je hieronder herbekijken. Wil je deelnemen aan de verdere herdenkingsweek? Zeker welkom! Meer info via deze link.
Er was massale persaandacht onder meer van VRTNWS/Radio2, GVA/ATV, Het Nieuwsblad, HLN en het Antwerps Persbureau.
Herdenkingstoespraak Pieter Serrien: de getuigen van 5 april
Hieronder de herdenkingstoespraak van onze vzw-voorzitter met wat extra info en verwijzingen naar de slachtofferlijst.
Al vijftien jaar krijg ik de eer om hier een toespraak te houden. De zoektocht naar de juiste woorden duurt nooit lang. Want de getuigen hebben ons die gegeven. Ik sta hier in hun naam. In naam van zij die soms lang zwegen en zij die er wel vaker over praatten. Zij die als kind bijna stierven in hun kapotgebombardeerde school en tientallen jaren later er voor het eerst tegen jongeren over vertelden. Het zijn de woorden van de getuigen die ons helpen te vatten wat hier 80 jaar geleden is gebeurd.
Ik wil een laatste eer bewijzen aan een van die getuigen, een de vele getuigen van wie we onlangs afscheid moesten nemen: Helene Belis (die vijf jaar geleden moedig getuigde in Koppen, zie deze link). 5 april had haar voor altijd getekend. ‘Ik heb niks van mijn leven kunnen maken’, vertelde ze aan haar twee jonge interviewers. ‘Ik ben niet kunnen worden wat ik wou worden. Ik vertel wat ik heb meegemaakt tegen bijna niemand. Ik vertel dat nu tegen jullie, omdat ik vind dat de jeugd van deze tijd moet beseffen hoe verschrikkelijk oorlog is.’

Alles is begonnen met de getuigen die spraken. En zij zijn beginnen spreken omdat de jongeren aan het luisteren waren.
Telkens als ze aan 5 april dacht haalde Helene Belis de doodsbeeldjes van haar overleden klasgenoten boven. Ze sorteerde ze op tafel en keek ernaar. Dat was haar manier van herdenken. Afgelopen jaren deden we hier in Mortsel iets gelijkaardig. Met onze vzw maakten we een online slachtofferlijst, waar elk van de 936 dodelijke slachtoffers een herinneringspagina heeft gekregen. Van meer dan de helft hebben we ondertussen een foto gevonden, een gezicht. Bij velen kan je aangrijpende reacties lezen, zoals van familieleden die vernoemd zijn naar een overleden dierbare (zoals Guido De Backer en Francine Symons). En van de 936 vrijwilligers die komende 5 april de 936 slachtoffers zullen symboliseren.
Vaak raken herinneringspagina’s mij diep. Zo kom ik op die van Josée Winnen. Zeven jaar, omgekomen in Sint-Vincentius. Zij woonde in de Mayerlei, enkele huizen verder van waar ik nu woon. Ik bedenk me: wat als ze het had overleefd en nu een van de vele oudere mensen zou zijn die een leven lang in dezelfde straat had gewoond. Dan waren we daarnet misschien samen tot hier gekomen.
Ik kan blijven kijken naar de slachtofferlijst. Ik zie foto’s. Ik zie namen. Ik lees verhalen. En zo stoot ik op Henricus Mans, geboren op 8 juni 1905. Tachtig jaar vroeger dan mijn eigen geboortedag, op 8 juni 1985. Tachtig jaar geleden, op 5 april 1943, was hij exact even oud als ik nu. Het komt allemaal akelig dichtbij. Misschien zelfs iets te dichtbij.
Julienne Mans is een getuige, al herinnert ze zich er niets over. Ze was de eenjarige dochter van mijn leeftijdsgenoot, waarmee ik plots een bijzondere verbinding heb. Henricus was een jonge papa, net als ik. Op 5 april ging hij naar het gemeentehuis om zijn dochtertje aan te geven, maar hij kwam nooit thuis. Hij ligt hier achter mij, op de zesde rij. Daarnet heb ik met mijn dochtertje een roosje gelegd, aan het witte kruisje dat plots zo veel meer is geworden dan alleen maar een naam.
Hier in Mortsel, vergeten wij niet. Hier treuren de vroegere vijanden samen. Hier voelen wij allemaal de tranen over Mortsel. Hier herdenken wij. Hier herinneren wij.
Ik besluit met de woorden van getuige Jacqui Hiernaux (verloor haar mama en haar broers André en Jean) in Humo deze week: ’Het duurt een seconde om een bom los te laten, maar ze kan 80 jaar lang blijven vallen.’

René Goldstein
Een tweede eerbetoon aan een bijzondere getuige die eind 2022 overleed was er door Marc Van de Looverbosch, die het verhaal van René Goldstein voorlas uit Tranen over Mortsel.
In april 1943 zaten twee Joodse broertjes, René en Paul Goldstein, ondergedoken in Les Abeilles, een kleine Franstalige privéschool toen in de Edegemsestraat. Hun vader was gedeporteerd door de Duitsers en hun moeder had de kinderen verborgen bij een katholiek gezin in Hove dat vreemd genoeg Nazisympathieën koesterde. René vertelt: ‘Eten kregen we niet, slagen des te meer. Die mensen hebben ons naar Les Abeilles gestuurd, waar heel de directie bij de Witte Brigade was. Wij zijn daar dus naar school gegaan onder de valse naam Roggeman. Daar zaten ook nog twee Joodse zusjes onder een valse naam.’ Ze droegen gele davidsterren en als de andere kinderen vroegen waar hun ouders waren, zeiden de broertjes dat ze wezen waren.

Paul en René Goldstein zaten nog maar pas op hun nieuwe school toen de bommen op Mortsel vielen. René Goldstein: ‘De klas is ineens ineen gevallen. Niemand wist wat er gebeurde. Het enige wat ik me nog kan herinneren, is een stenen trap die recht bleef staan. Mijn kameraad is met mij onder die trap gekropen omdat die recht stond. Hij zei tegen mij: “Laat ons naar de overkant lopen.” Ik weet niet waarom ik nee zei. Hij liep. Voor mijn ogen is een bom gevallen. Hij was er niet meer.’ Zijn vriendje Jacky Van Neer stierf voor het schoolgebouw.
Paul Goldstein vluchtte met zijn klasgenootjes richting de speelplaats midden de zware explosies: ‘We smeten ons op de grond en begonnen allemaal hysterisch te wenen. Op dat moment klonk een stem boven het lawaai uit. Een van de meisjes die voor ons hadden gelopen, beval ons te bidden. We luisterden. Ik zal dat meisje nooit vergeten. Ze was heel mooi, had donker haar en zat volgens mij één jaar hoger dan ik. Een echte heldin. Pas toen merkte ik dat ik bloedde uit een wond ter hoogte van mijn borstkas. Een shrapnel had mijn borstbeen geraakt. Ik had geluk, als de scherf mij enkele centimeters daarnaast had getroffen, was ik dood geweest. Vandaag draag ik daar een rond, wit litteken als een medaille die mij herinnert aan het kleine verschil tussen overleven en sterven.’ Het was de elfjarige Paula Van Steenkiste die door haar rust het leven van haar schoolgenootjes redde.
René Goldstein: ‘Dan heb ik een van die Joodse meisjes eruit gehaald en gered. Ze was vijf jaar, een heel mager dingetje. Ik wist dat ik moest oppassen om mijn echte identiteit niet te verraden. Ik heb haar in mijn armen naar buiten gedragen.’ De twee Joodse onderduikertjes hadden het overleefd samen met heel wat andere klasgenootjes. Twee kinderen zijn in Les Abeilles omgekomen.
Dat bombardement is de redding geweest voor de twee broertjes. Ze bleven ondergedoken tot het einde van de oorlog en keerden nooit meer terug naar Les Abeilles. Vader Goldstein kon uit de trein naar Auschwitz springen en bleef in Brussel ondergedoken tot na de oorlog. De moeder van Paul en René werd gedeporteerd naar de kazerne Dossin, waar ze heel de oorlog dwangarbeid heeft gedaan. Zij was dus een medegevangene van Eva Fastag. René Goldstein: ‘Je mag het niet vergeten, maar je mag er ook niet altijd aan denken, want daar ga je aan kapot. Mijn broer en ik herdenken vandaag nog 5 april, maar wij hebben zoveel dagen te herdenken.’
René Goldstein is vorig jaar in oktober overleden, zijn broer Paul woont in Canada
